Vruchtbaarheidsbewustzijn

Vruchtbaarheidsbewustzijn

Historiek en feiten

Patiëntenrechten

Vele bezorgde artsen zijn overtuigd dat kunstmatige methoden vaak te snel en zonder kennis van een natuurlijk alternatief aan patiënten worden aangeboden. Nochtans heeft de patiënt recht op volledige informatie door de patiëntenrechtenwet, zeker wanneer het gaat om een gebeuren dat zo ingrijpend is als de beleving van de vruchtbaarheid en het verwekken van een kind. Slechts wanneer een koppel op een betrouwbare manier kennis en ervaring heeft met zijn persoonlijke vruchtbaarheid, kan er werkelijk sprake zijn van een geïnformeerde keuze en toestemming voor therapieën die zeker heel ingrijpend hun leven zullen wijzigen.

Zwanger worden en moeder worden van een kind zonder medisch ingrijpen is nog steeds de eerste dwingende keuze die ten volle aan een koppel moet worden aangeboden. Dit is niet alleen de plicht van de arts maar ook het fundamenteel recht van de patiënt.

Historisch overzicht kunstmatige vruchtbaarheidsbehandeling

1891 Walter Heape voert de eerste embryotransplantatie van een konijn naar een ander uit.

1919 Ludwig Haberlandt toont aan dat transplantatie van ovaria van zwangere konijnen bij vruchtbare wijfjeskonijnen hun ovulatie stopzet. Orale toediening van ovariumextracten aan muizen stopt hun vruchtbaarheid.

1934 Gregory Pincus (Harvard) voert de eerste in-vitrobevruchting bij konijnen uit.

1957 Gregory Pincus en Min Chueh Chang ontwikkelen de eerste contraceptieve pil, Enovid.

1958 Min Chueh Chang plant een in-vitro bevrucht konijnenembryo in bij een ander konijn.

1978 Patrick Steptoe en Robert Edwards (Manchester) realiseren de eerste zgn. proefbuisbaby, Louise Brown.

1980 Ian Johnston en Alex Lopata (Australië) stimuleren de eierstokken met clomifeen en hCG om de ovulatie zelf in de hand te krijgen.

1981 Georgeanna en Howard Jones (VS) gebruikt anticonceptie en gecontroleerde ovariële hyperstimulatie.

1984 John Leeton (Australië) slaagt erin een ingevroren embryo in te planten en tot een voldragen zwangerschap te brengen.

1992 André van Steirteghem (VUB) realiseert de eerste intracytoplasmische sperma-injectie om mannen met minieme zaadproductie aan een kind te helpen.

Eerste keuze

Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV)

In juli 2003 Werd de terugbetaling van ivf ingevoerd, om ook sociaal lagere bevolkingsgroepen toegang tot ivf te bieden. Daardoor werd voor vele vrouwen ivf de eerstekeusbehandeling.

In 2007 werd op vraag van toenmalig Minister Demotte intrauteriene inseminatie (IUI) terugbetaald, omdat deze minder invasieve techniek vaak niet werd gebruikt ten gunste van de op zichzelf veel duurdere, maar wel terugbetaalde ivf-behandeling.

“Cette situation favorise donc l’usage d’une technique coûteuse et hautement spécialisée au détriment d’une technique moins sophistiquée et moins onéreuse.” (brief van Minister Demotte, maart 2007)

De technisch geneeskundige raad van het RIZIV stelde echter:

“Alvorens medisch in te grijpen moet de natuurlijke vruchtbaarheid van het koppel optimaal bepaald en benut worden. […] Tevens meent de Raad dat in de nabije toekomst een aangepaste honorering moet worden voorzien voor methoden die elders al een ruime toepassing kennen en die hun deugdelijkheid hebben bewezen.

Sensiplan was en is hiervoor in België de enige methode die aan alle vereisten binnen EBM voldoet. Tot op heden werd hiervoor echter nog steeds geen terugbetaling voorzien binnen de RIZIV-nomenclatuur.

Actuele feiten

ESHRE (2017) [1]

Tussen haakjes zetten we ter vergelijking de cijfers van 2006 [2].

In 2013 (2006) waren in België 4,6% (3,3%) van de geboortes afkomstig uit ivf-behandeling. De 15 503 (14 226) geregistreerde transfers resulteerden in 4801 (3441) bevallingen met 576 (449) tweelingkinderen en 12 (6) drielingkinderen. Hiervoor werden 28 854 (22 730) cycli behandeld bij  2585 (2165) vrouwen. Het totaal aantal geregistreerde geboortes bedroeg 5805 (4019) in de 18 Belgische fertiliteitscentra.

IUI (intra-uteriene inseminatie) werd destijds terugbetaald om het aantal ivf-behandelingen te verminderen. Uit de cijfers blijkt dit dus zeker geen resultaat te hebben opgeleverd.

[1] Calhaz-Jorge et al. (2017) Assisted reproductive technology in Europe, 2013: results generated from European registers by ESHRE. Human Reproduction, 32/10:1957-1973

[2] Mouzon et al. (2010) Assisted reproductive technology in Europe, 2006: results generated from European registers by ESHRE. Human Reproduction, 25/8:1851–1862

Hoge Gezondheidsraad (HGR 2010)

De Hoge Gezondheidsraad stelt het volgende vast:

“Op dit ogenblik kan IVF worden uitgevoerd indien de behandelende gynaecoloog een attest aflevert dat er een indicatie tot behandeling bestaat en zal de adviserend geneesheer de toestemming tot vergoeding verstrekken, zonder dat er bijkomende criteria tot toelating worden gehanteerd

Sinds 2004 is er een toename van behandelingen van 12 344 tot 15 124 in 2008.

De Hoge Gezondheidsraad stelt dan ook:

“De toegankelijkheid zonder toetsing van behandelingscriteria kan mogelijk leiden tot een toename van IVF behandelingen, die niet (of nog niet) noodzakelijk zijn. Om die redenen heeft de HGR geoordeeld dat het goed zou zijn om behandelingscriteria voor te stellen (EBM).”

[HGR 8632 fertiliteit 15 december 2010 voorzitter prof.dr. Petra De Sutter]

Deze behandelingscriteria liggen voor de hand, nl. bewezen infertiliteit na toepassing van Sensiplan.

Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (NRVZ 2011)

Het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen van 12 mei 2011 bevestigt dat de volgende handelingen routinematig worden aangeboden: ovulatiemonitoring, ovulatie-inductie met clomifeencitraat, ovulatie-inductie met gonadotrofines en IUI.

De wet voorziet één centrum per 700 000 inwoners, maar in werkelijkheid is er het dubbele aantal.

De NRVZ voorziet “een systematische toetsing van de criteria tot behandeling reproductieve geneeskunde per centrum.” Verder vraagt de NRVZ “een volledige registratie van alle behandelingen reproductieve geneeskunde.” De NRVZ vraagt ook “ de omschrijving basiszorg reproductieve geneeskunde met o.m. ovulatie-inductie en IUI-behandeling.” Met geen woord wordt gerept over vruchtbaarheidservaring.

[NRZV/D/326-3]

De Sociale Staat van Vlaanderen (2011)

“1 bevalling op de 18 in Vlaanderen is het resultaat van medisch begeleide bevruchting, wat opmerkelijk is. Dit cijfer (2009) stagneert tegenover 2008, maar blijft hoog. De technieken die hierbij gebruikt worden, leiden onvermijdelijk tot een hoger aantal meerlingen. Met 1.209 tweelingen (1,8%) hebben we in Vlaanderen in 2009 – op 2008 na – het hoogste absolute aantal sinds 1987. De meeste tweelingen ontstaan nog steeds spontaan, maar de medisch begeleide bevruchting zorgt voor 40 % van de tweelingen (SPE, 2010).”

Het gaat hier om 2573 tweelingkinderen en 52 drielingkinderen t.o.v. 67 299 eenlingkinderen of 3,75%. Hiervan is 40% of 1050 meerlingkinderen op 3893 medisch begeleide voortplantingen. Dus 27% van de ART-behandelingen die leiden tot een baby take home resulteert in een meerling.

Schuiven naar boven