Guermandi (2001)
Ellade Guermandi, Walter Vegetti, Massilmiliano M.
Reliability of Ovulation Tests in Infertile Women
Obstetrics & Gynecology 2001: 97/1 92-96
Doel van de studie
De betrouwbaarheid bepalen van de meest gebruikte klinische methoden om de eisprong te voorspellen en te bevestigen.
Methode
Monitoring van spontane cycli bij 101 onvruchtbare vrouwen werd verricht door middel van BBT (basale lichaamstemperatuur), transvaginale echografie, bepalen van LH piek met urinestrip, en drie serum progesteronebepalingen halfweg de luteale fase. BBT werd opgenomen met aangepaste thermometers (met een precisie van 0.10 ?C. en een schaal gaande van 36 tot 38 ?C). Gedurende 3 tot 4 minuten werd de temperatuur opgenomen bij het eerste ontwaken, op hetzelfde ogenblik iedere morgen, gedurende gans de studie.
Transvaginale echografie was de standaard voor ovulatiedetectie en gevoeligheid. De specificiteit en nauwkeurigheid van elke methode werd vergeleken met deze standaard.
Bevindingen: follikelontwikkeling en echografisch bewijs van ovulatie werd bevestigd in 97 van de 101 cycli (96%). LH piek ging aan ruptuur van de dominante follikel vooraf in alle cycli.
In 3 cycli vertoonde de dominante follikel, na LH piek, geen morfologische veranderingen die op ovulatie wezen. Bij deze vrouwen waren de urinestrips positief resp. op dagen 11, 13, en 14. Cycluslengte was 28, 30, en 27 dagen, serum progesteroneniveaus :
Patiënte 1: 16.4, 13, en 11.7 ng/ml
Patiënte: 10.9, 19.2 en 15.5 ng/ml
Patiënte: 12.5, 9.9, en 4.5 ng/ml
Echografisch kon in deze gevallen geen follikelruptuur worden vastgesteld. In één cyclus werd zelfs geen folliculaire groei vastgesteld.
LH piek ging follikelruptuur vooraf zoals vastgesteld door echografie in alle cycli en toonde overeenkomst met door echografie vastgestelde ovulatie in 98 gevallen op 101 cycli.
LH piek was aanwezig in 100 cycli op 101. In 99 gevallen was er een perfecte overeenkomst tussen LH bepalingen en echografie. In 3 gevallen werd door echografie geen follikelruptuur vastgesteld spijts positieve LH bepaling. Wat de verhouding in de tijd betreft tussen LH piek en de echografische diagnose van ovulatie (dag 0):
LH piek deed zich voor
op dag 0 in 10% van de cycli,
op dag -1 in 46% van de cycli,
op dag -2 in 31% van de cycli
op dag -3 in 13% van de cycli.
De gemiddelde lengte van de luteale fase van de cycli was 12.9 -/+2.8 dagen (spreiding = 8-18) volgens de echografische bepaling van ovulatie en 14.5 +/- 2.6 dagen (spreiding = 9-19) volgens de LH bepaling.
Het bepalen van de temperatuurdaling vertoonde een brede variabiliteit, er was overeenkomst tussen temperatuur en echografie in 74% der cycli.
BBT was niet vast te stellen in 11 gevallen. In de 90 andere cycli, werd bij 69 (68.3%) een bifasisch patroon gevonden en een monofasisch of twijfelachtig in 21 (20.7%) der gevallen.
Serum progesteronebepalingen halfweg de luteale fase toonden ovulatie bij 93 vrouwen, en ovulatie kwam overeen met echografie in 90 vrouwen.
Besluit
Urinaire LH bepaling was accuraat in het bepalen van de ovulatie met echografie als standaard, maar er was een belangrijke spreiding in de tijd. Het BBT laagtepunt was het minst precies om ovulatie te bevestigen, en een enkele serum progesteronebepaling was even efficiënt als herhaalde bepalingen.
Commentaar
Interessante studie in verband met NFP; waar BBT niet al te best presteert om ovulatie te voorspellen of te bevestigen. Vergeten wij vooreerst niet dat het niet gaat om toevallig gekozen vrouwen doch wel om onvruchtbare vrouwen waar het aantal cyclusproblemen iets hoger kan voorkomen dan in een groep “normale” vrouwen.
Hoewel het mij niet helemaal duidelijk is begrijp ik uit de tekst dat men als referentiepunt voor de BBT verhoging, de daling neemt (nadir) vde temperatuurverhoging. Dat men echter in 11 gevallen geen temperatuurverhoging kon vaststellen, en dat 21 gevallen ofwel een monofasisch of een twijfelachtig patroon vertoonden lijkt mij toch bizar, en het zou bijzonder interessant zijn mochten wij in deze studie onze criteria voor BBT verhoging toepassen.