Gray (1995)
Gray RH, Simpson JL, Kambic RT, Quenan JT, Mena P, Perez A, Barbato M
Timing of conception and the risk of spontaneous abortion among pregnancies occuring during the use of natural family planning
American Journal of Obstetrics and Gynecology, 172 (5) 1567-72/mei 1995
Er wordt een prospectief multicenter-onderzoek beschreven naar het risico op spontane abortus bij natuurlijke gezinsplanning in relatie tot het tijdstip van de coïtus leidend tot conceptie. Bij de conceptie kunnen de zaadcellen oud zijn, als de coïtus ver voor de ovulatie plaatsvond; of de eicel kan oud zijn, als de coïtus na de ovulatie plaatsvond.
Er werden vrouwen uit Chili, Colombia, Italië en USA bij het onderzoek betrokken. Als dag van ovulatie werd beschouwd de slijmpiekdag of indien die niet bepaald kon worden, de dag vóór de eerste hoge temperatuur in de cyclus. DIt is een zwakte van het onderzoek zoals blijkt uit recente gegevens uit Duitsland, omdat beide lang niet altijd op de echte dag van de ovulatie plaatsvinden. Dit leidt waarschijnlijk niet tot een systematische fout in de resultaten van het onderzoek.
Uit de cycluskaarten werd bepaald op welke dag waarschijnlijk de tot conceptie leidende coïtus plaatsvond. Het verschil tussen die dag en de geschatte ovulatiedag is een maat voor de veroudering van de geslachtscellen. Als optimale conceptieperiode werden beschouwd de geschatte ovulatiedag en één dag ervoor. De overige dagen werden met het oog op de veroudering van geslachtscellen niet optimaal geacht voor coïtus leidend tot conceptie.
In de studie werd het verloop van 868 enkelvoudige zwangerschappen bekeken. Er waren 88 (10,1%) spontane miskramen en 8 doodgeborenen (0,92%). In 361 gevallen had coïtus in de optimale periode voor conceptie plaatsgevonden; dit leidde tot 33 spontane miskramen (9,1%). In 505 gevallen had de tot conceptie leidende coïtus op een niet-optimaal tijdstip plaats. Dit leidde tot 55 spontane miskramen (10,9%). Het verschil (9,1 en 10,9%) was statistisch niet significant en kan dus ook door toeval veroorzaakt worden.
Er bleek wel een significant verschil in percentage miskramen te zijn, als men keek naar het voorkomen van miskramen in de voorgeschiedenis van de vrouw. Als die er wel waren geweest, bedroeg dit percentage 16,4, en als die er niet waren geweest 8,6. Als vervolgens het tijdstip van conceptie erbij werd betrokken, bleek alleen de groep van 122 vrouwen met miskramen in de voorgeschiedenis én niet-optimale timing (zowel pre- als postovulatoir) een verhoogd risico op miskraam te hebben (22,6%). Bij optimale timing zonder miskramen in de voorgeschiedenis was het percentage miskramen 9,6%. Dit verschil was statistisch significant. Bij niet-optimale timing zonder voorgeschiedenis van miskramen kreeg 7,9% van de vrouwen een miskraam; bij optimale timing met een voorgeschiedenis van miskramen bedroeg dit 7,3%. De onderzoekers postuleerden de volgende verklaring voor de gevonden verschillen: dat er een groep mannen en/of vrouwen is wier geslachtscellen gevoelig zijn voor beschadiging bij veroudering, wat dan leidt tot een hoog percentage miskramen. De oorzaak hiervoor is onduidelijk. In het algemeen hebben NFP-gebruikers geen verhoogd risico op miskraam in vergelijking met andere mensen, zo constateren de onderzoekers. Alleen de groep vrouwen met miskramen in de voorgeschiedenis lijken bij niet-optimale timing van de coïtus die tot conceptie leidt, een verhoogd risico op miskraam te hebben. Mogelijk kunnen zij met NFP het optimale tijdstip voor conceptie leren bepalen en zo hun kans op een goed verloop van de zwangerschap maximaliseren; dit moet echter nader onderzocht worden.